Door bij vrieskou zout op de weg te strooien daalt het vriespunt en smelt de ijzel. Die blijft vervolgens vloeibaar in de vorm van pekel (heel zout water) liggen – tenminste als het niet de stenen uit de grond vriest.
Toch zijn ook wegen en voetpaden waar zorgvuldig en meermaals werd gestrooid, vaak nog glad. De oorzaak is een spiegelglad goedje dat soms achterblijft en waarop strooizout geen vat heeft. Het goedje in kwestie is een mineraal, en bestaat uit een kristalrooster gevormd door zout- en watermoleculen – de Engelse naam voor het mineraal is hydrohalite.
Deense chemici hebben nu een manier bedacht om het goedje – dat volledig doorzichtig is en dus moeilijk met het blote oog waar te nemen – op te sporen en vervolgens ook af te breken.
Ze hebben immers ontdekt dat het mineraal gemakkelijk te onderscheiden is van ijs, beton en asfalt door er laserlicht op te schijnen en de weerkaatsing te analyseren met ramanspectroscopische camera's – een populaire techniek in materiaalkundig onderzoek.
De wetenschappers stellen voor dat strooitrucks en sneeuwploegen worden uitgerust met zulke camera's, zodat ze plekken met hydrohalite onderweg tijdens het strooien kunnen zien en ze het goedje kunnen opruimen.
Het mineraal blijkt immers wel gevoelig aan zand en steengruis (gravel), niet toevallig materialen die in andere landen (Duitsland bijvoorbeeld) worden gebruikt als alternatief voor strooizout. (EOS)